Gekomen ter hoogte van een kleine waterval, de Cascade de la Chaudière gingen we via een loopbrug over de Ninglinspo naar de andere oever. Een van de in totaal twintig houten bruggetjes welke we dienden te overschrijden. Stilaan aan hoogte winnend, passeerden we tal van waterbekkens, met vaak verrassende benamingen: Bain de Naïades, Bain d’Hermès, Bain de la Loutre, Bain du Cerf en Bain de Vénus. Tal van bruggetjes lieten ons wandelen langs de linkeroever, even later dan weer de rechteroever, waarbij we voortdurend zicht hadden op de enorme rotsblokken in de bedding, waar slechts weinig water stroomde. Even voorbij brugje 14, hielden we bezijden de bedding van de Ninglinspo op een zitbankje even halt omstreeks 12:00 uur teneinde een broodje te nuttigen en ondertussen de tweede fles spuitwater aan te spreken. Ondanks de schaduw van het bos waarin we vertoefden was het behoorlijk drukkend warm. Uiteraard speelde daarbij de helling van het tot nog toe gevolgde traject daarbij een rol. Dat niet overal de paadjes even vlot begaanbaar waren konden we ervaren, toen we steilere paden dienden te bewandelen, voorzien van metalen kabels of dikke koorden, om toch wat vlotter de beklimming te kunnen werwerken. Naar het einde van de bedding van de Ninglinspo kwam zelfs een hele trapconstructie op onze weg. Zo wonnen we nog sneller aan hoogte.
Eenmaal op het einde van de Vallon de Ninglinspo, waar de route 21 rechtsomkeer maakte naar Sedoz, verlieten we deze uitgepijlde tocht en begaven ons op de zogeheten ‘Liaison’ tussen de blauwe wandeling nr. 21 en de verder gelegen rode wandeling nr. 22. Dit geschiedde ter hoogte van La Fourche, waardoor we ons begaven op de rechteroever van de Ruisseau des Blanches Pierres. Aanvankelijk een smal rotsig paadje, amper zichtbaar leidde ons nog wat hogerop, om nadien een smal wegeltje te betreden tussen manshoge varens. Hier voelden we pas echt voor het eerst de hitte van de brandende zon. Eenmaal door de varenszone, verkregen we een brede open verrharde rotsweg die ons het Bois de la Porallée liet ingaan. We wandelden voorbij de oude grenspaal nr. 6, destijds in 1833 geplaatst op bevel van koning Leopold I, teneinde een einde te stellen aan de grensbetwisting tussen Aywaille en Theux. Toen werden over een afstand van 7,3 km negen grenspalen geplaatst. Ter hoogte van deze Borne 6, bevonden we ons ondertussen op een hoogte van 433 m. Even voorbij deze grenspaal hielden we nog even halt op een omgevallen boom, om er nog even te verpozen en vooral de dorst te lessen na het klimmen tijdens de voorbije uren. Na opnieuw wat op adem te zijn gekomen, begaven we ons even voorbij deze grenspaal, op een kruispunt van brede boswegen, rechtsaf en kwamen terecht op een brede deels gras, deels grindweg, waar we nu oog hadden voor de rode rechthoekjes van de wandeling 22, ‘Porallée – Ville-au-Bois – Chefna’.
Er volgde nu een lange rechtlijnige bosweg, licht golvend, waar we vaak de rand van het bos zochten, teneinde wat verkoeling te vinden. Een oud, deels vervallen kapelletje was zowat het enige opvallende langs deze lange eentonige bosweg. Met de zon in het aangezicht was het vaal zweten en puffen geblazen. Naarmate we het gehucht Ville-au-Bois naderden, verlieten we het bos en volgden een smalle asfaltweg, tussen de weinige woningen die het gehucht telde. Bij het verlaten van Ville-au-Bois konden we nog een oude waterpomp bemerken, waarna we in een haakse bocht naar links de weg verlieten via een smal pad rechts, dat leidde naar de Ruisseau de Chefna. Toen we de rivier aantroffen bevonden we ons op een hoogte van 470 m, het zou dus een lange afdaling worden naar de lager gelegen Amblève. We begonnen dus langzaam te dalen via een vrij smal kronkelend rotspaadje tussen sparren en varens. Ook hier alweer een woest landschap en een rivierbedding vol rotsblokken. Naarmate we daalden, verlieten we wat verder even het gevolgde pad naar rechts om dieper het sparrenbos in te wandelen. We konden nogmaals enkele houten bruggen passeren, teneinde van oever te wisselen. Nog steeds dalend volgden we zowat de oever van de rivier en wandelden voorbij een oude goudmijn, om geruime tijd later de hut van de goudzoekers aan te treffen, de Cabane de l’Orpailleur, ondertussen gedaald tot op een hoogte van 215 m. We hielden er nog even een korte wandelpauze, alvorens even voorbij de hut op een bredere rotsweg uit te komen.
We volgden verder dalend dit af en toe moeizaam begaanbaar pad, tot we tenslotte opnieuw asfalt onder de schoenen verkregen en verder daalden richting de woningen van Quarreux. Gekomen aan de eerste woningen en op een T-kruispunt, begaven we ons haaks rechtsaf in de Rue de Quarreux om er de aangeduide wandeling 18a, Quarreux – Nonceveux te kiezen. Dat hield in meteen een steile beklimming van het asfaltwegje tussen de woningen. Ter hoogte van een eerste Y-splitsing kozen we schuin links en begonnen aan een vrij steile afdaling van de Rue de Quarreux via enkele haarspeldbochten. Kort daarna dienden we een smal bospaadje links te kiezen dat steil afdaalde naar de lager gelegen brede weg, de N633, Sedoz. We kruisten de weg om aan de overzijde via een kleine tunnel onder de spoorweg door te gaan. Onmiddellijk na de tunnel gingen we haaks rechtsaf en kwamen terecht op een smal betonnen wandelpad langs de oever van de Amblève. We volgden het paadje tot op het einde, min of meer evenwijdig aan de N633, tot het pad zich verwijderde van de Amblève en uitmondde op een kleine parking. We begaven ons linksaf op deze weg, om nadien opnieuw onder de spoorweg door te gaan en te eindigen op de hoofdweg Sedoz. We kozen linksaf en wandelden op die manier naar de parking waar we ’s ochtends waren van start gegaan. We waren inmiddels de klok van 18:45 uur nabij toen we de parking betraden. Alvorens de terugreis aan te vangen deden we nog een beroep op een frisdrankautomaat op de parking, vermits we door onze drankvoorraad heen waren. Na een vooral hete wandeldag waren deze drankjes welkom.”